Ga naar de inhoud

De geschillenregeling nog altijd niet herzien. Hoe gaat de Ondernemingskamer om met de problematiek omtrent het scheiden van aandeelhouders?

  • door
Geschillenregeling nog altijd niet herzien

Inleiding
Op 22 augustus 2019 is het voorontwerp van de Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure (Wagevoe) in consultatie gegaan. Met de Wagevoe wordt beoogd om de in de praktijk niet goed werkende geschillenregeling te verbeteren.1 De pijnpunten van de geschillenregeling zijn reeds op deze website besproken. De gronden voor uitstoting en uittreding zijn te streng en de procedure (die wordt gevoerd via twee instanties) duurt vaak te lang. Niet zelden verkeert de besluitvorming binnen de vennootschap als gevolg van ruzie tussen aandeelhouders in een impasse, met alle (financiële) gevolgen van dien. Tegen de tijd dat de geschillenregelingsprocedure is doorlopen, is de onderneming vaak al failliet. Vergeleken met de populaire enquêteprocedure wordt de geschillenregelingsprocedure dan ook weinig gevoerd.

Hoewel er ruim drie jaar na de consultatieronde nog altijd geen wetsvoorstel ligt om de geschillenregeling te verbeteren, probeert de Ondernemingskamer de problematiek omtrent het scheiden van aandeelhouders zo goed mogelijk op te lossen. Dit doet zij in zowel de enquêteprocedure als in de geschillenregelingsprocedure. In deze bijdrage wordt besproken op welke wijze de Ondernemingskamer in beide procedures te werk gaat om de problematiek het hoofd te kunnen bieden.

De enquêteprocedure
In de praktijk gaan ruziënde aandeelhouders op zoek naar alternatieven om toch tot een snelle definitieve oplossing voor het aandeelhoudersconflict in de vorm van een gedwongen overdracht van aandelen te komen. In veel gevallen wordt de enquêteprocedure daarvoor gebruikt, zo blijkt uit het jaarverslag van de Ondernemingskamer.2 Het middel van de (onmiddellijke) voorzieningen, de doorgaans snelle doorlooptijd en de deskundigheid van de Ondernemingskamer maken de enquêteprocedure tot een aantrekkelijke procedure.3 Hoewel een definitieve gedwongen overdracht van aandelen niet tot de voorzieningen van het enquêterecht behoort, proberen partijen toch een overdracht van aandelen te forceren door in te zetten op het treffen van een minnelijke regeling.4 Wordt een minnelijke regeling bereikt, dan zal dat in de meeste gevallen gebeuren nadat de Ondernemingskamer een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap heeft toegewezen en een onmiddellijke voorziening heeft getroffen.5

Wordt er geen minnelijke regeling bereikt, dan zullen partijen een geschillenregelingsprocedure moeten starten om een definitieve gedwongen overdracht van aandelen mogelijk te maken.

De geschillenregelingsprocedure
De Ondernemingskamer heeft sinds de Wagevoe in haar hoedanigheid van appelrechter met de arresten Arnold Maassen en Bloembollenbedrijf Brouwer twee belangwekkende uitspraken gewezen om de huidige geschillenregeling te verbeteren.

Maatstaf voor uittreding
In de zaak Arnold Maassen is geoordeeld dat de maatstaf voor uittreding niet inhoudt dat de vordering slechts kan worden toegewezen in geval van ‘bijkomende zwaarwegende omstandigheden’, ‘zwaarwegende gronden’ of ‘verwijtbaarheid’ van de medeaandeelhouders of de vennootschap.6 De voor uittreding vereiste ‘redelijkheid’ ligt niet al te hoog.7

De Ondernemingskamer lijkt in dit arrest verder te gaan dan wat de wetgever met de Wagevoe voor ogen heeft. Waar de wetgever van mening is dat voor uittreding een ‘schuldige’ aandeelhouder moet kunnen worden aangewezen,8 lijkt de Ondernemingskamer van mening te zijn dat duurzame ontwrichting en verstoorde verhoudingen voldoende zijn voor uittreding. Dit wordt bevestigd in de zaak Digneffe/Gijsberts.9

Dat uittreding mogelijk is bij duurzame ontwrichting en verstoorde verhoudingen, betekent echter niet dat daarmee een vrij uittredingsrecht voor aandeelhouders in besloten verhoudingen is ontstaan. Er moeten feiten en omstandigheden worden aangevoerd waaruit blijkt dat sprake is van duurzame ontwrichting.10

Maatstaf voor uitstoting
Daarnaast is er uit het tussenarrest inzake Bloembollenbedrijf Brouwer het volgende te op te maken. Vorderen twee aandeelhouders van de vennootschap over en weer uitstoting en hebben beide aandeelhouders zodanige ‘schuld’ aan de ontstane schadelijke situatie dat het aandeelhouderschap van beide aandeelhouders niet langer kan worden geduld, dan zal in het belang van de vennootschap een keuze moeten worden gemaakt over wie de vennootschap mag voortzetten.11 In deze zaak weegt mee dat een van de aandeelhouders het samen met de benoemde OK-bestuurder ingezette beleid kon voortzetten, hij zijn leeftijd meeheeft en dat er aan zijn kant mogelijkheden tot bedrijfsopvolging bestaan.12

Tevens lijkt het erop dat het hoedanigheidscriterium minder streng wordt toegepast. Zo worden gedragingen aan de aandeelhouder toegeschreven waarbij men zich kan afvragen of de gedragingen in de hoedanigheid van aandeelhouder zijn gebeurd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het ongeoorloofd onttrekken van gelden aan de vennootschap.13

Conclusie
Hoewel de wetgever op zich laat wachten, lijkt de Ondernemingskamer goede stappen te hebben gezet om de problematiek omtrent het definitief oplossen van aandeelhoudersgeschillen het hoofd te kunnen bieden.

In de enquêteprocedure wordt vaak naar aanleiding van het onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorziening een definitieve oplossing in de vorm van een minnelijke regeling bereikt.

Daarnaast heeft de Ondernemingskamer in haar hoedanigheid van appelrechter met Arnold Maassen en Bloembollenbedrijf Brouwer ten aanzien van de geschillenregeling twee arresten gewezen die de maatstaf voor uittreding en uitstoting hebben verlaagd, dan wel verduidelijkt. Toch blijft met de lange duur van de procedure (in twee instanties) een belangrijk punt van kritiek overeind. Het blijft wachten op het wetsvoorstel om ook de procedurele problematiek aan te kunnen pakken en de geschillenregeling aantrekkelijker te maken. Het verdient daarbij de aanbeveling dat de wetgever uitstoting en uittreding onderbrengt in het succesvolle enquêterecht of dat wordt bepaald dat de Ondernemingskamer als enige feitelijke instantie bevoegd is om kennis te nemen van de geschillenregelingsprocedure.


1 Voorontwerp memorie van toelichting wetsvoorstel aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure, p. 1-4.

2 Jaarverslag Ondernemingskamer 2021, par. 1.2, rechtspraak.nl.

3 B. Assink e.a., De toekomst van het ondernemingsrecht (IVOR nr. 99) 2015/32.1.

4 B. Assink e.a., De toekomst van het ondernemingsrecht (IVOR nr. 99) 2015/32.2.

5 C.D.J. Bulten e.a. (red.), Handboek Enquêterecht (VDHI nr. 175) 2022/4.4.2.5.

6 OK 3 september 2019, ECLI:NL:GHAMS:2020:3222, JOR 2020/59, r.o. 3.31.

7 Rb. Amsterdam 10 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:645, m.nt. Ph. W. Schreurs, JOR 2022/145, p. 1811.

8 Voorontwerp memorie van toelichting wetsvoorstel aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure, p. 11-12.

9 Redactionele aantekening bij Hof Amsterdam 6 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2245, ARO 2021/144.

10 Redactionele aantekening bij Hof Amsterdam 6 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2245, ARO 2021/144.

11 Ph. W. Schreurs, annotatie bij Rb. Amsterdam 10 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:645, JOR 2022/145, p. 1811.

12 OK 30 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3966, r.o. 4.21.

13 Van Bekkum e.a. (red.), Vereniging Corporate Litigation 2021-2022 (VDHI nr. 178) 2022/I.3.3.3.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *