1. Inleiding
Een besloten vennootschap vaart zelden op één kompas. Waar meerdere aandeelhouders de koers bepalen, kan het gebeuren dat één van hen plots zijn eigen richting kiest – of zelfs bewust tegenstuurt. Tot voor kort keek de wetgevende poortwachteri vooral naar gedragingen op het formele dek van de vennootschap – de aandeelhoudersvergadering – terwijl koersafwijkingen daarbuiten grotendeels uit zicht bleven.
Per 1 januari 2025 is echter de Wagevoeii 2.0 in werking getreden, die deze poortwachter nieuwe bevoegdheden geeft. De juridische weegschaal is opnieuw afgesteld: niet langer wordt alleen binnen de aandeelhoudersrol gekeken, maar alle gedragingen van aandeelhouders die de BV schaden kunnen meewegen. Dit betekent dat het vennootschappelijk belang steviger wordt verdedigd. In deze paper onderzoeken we deze belangrijke verruiming van de uitstotingsgrond – de mogelijkheid om een aandeelhouder gedwongen uit te stoten – en wat dit betekent voor aandeelhouders, in het bijzonder de minderheden. We bespreken kort het oude regime (met het strikte hoedanigheidsvereiste), lichten toe hoe Wagevoe dit vereiste schrapt en schetsen de gevolgen aan de hand van herkenbare scenario’s. Tot slot wegen we het rechtspolitieke evenwicht: brengt de nieuwe regeling een beter balans tussen vennootschapsbelang en aandeelhoudersrechten, of ontstaan er nieuwe risico’s?
2.1 Oude situatie van artikel 2:336 BW: trage geschillenregeling en behoefte aan bijsturing
De wettelijke geschillenregeling biedt sinds 1989 een instrument om conflicten tussen aandeelhouders te beslechten door gedwongen overdracht van aandelen.1
Twee procedures stonden centraal: de uitstoting (art. 2:336 BW), waarin één of meer aandeelhouders kunnen vorderen dat een andere aandeelhouder zijn aandelen overdraagt, en de spiegelbeeldige uittreding (art. 2:343 BW), waarin een aandeelhouder juist eist dat medeaandeelhouders zijn pakket overnemen. Voor een uitstoting vereist de wet (oud) dat de eisende aandeelhouder(s) individueel of samen ten minste een derde van het geplaatste kapitaal houden. Dit voorkwam dat een heel kleine minderheid lichtvaardig kon proberen een ander uit te stoten. Bovendien moest er inhoudelijk worden aangetoond dat de betreffende aandeelhouder zich zó gedroeg dat het vennootschappelijk belang ernstig werd geschaad, waardoor voortzetting van zijn aandeelhouderschap redelijkerwijs niet langer kon worden geduld (de wettelijke maatstaf sinds 1989).2
In de praktijk bleek deze poort echter uiterst smal. Met name het hoedanigheidsvereiste legde een strenge drempel op: alleen gedragingen “in de hoedanigheid van aandeelhouder” mochten meewegen voor uitstoting.3 Simpel gezegd keek de rechter uitsluitend naar iemands gedrag als aandeelhouder binnen de vennootschap – bijvoorbeeld hoe hij stemde in de algemene vergadering of omging met informatie als aandeelhouder. Handelde iemand mis als bestuurder, werknemer, concurrent of zelfs in privésfeer, dan kon dat volgens de oude wet niet direct dienen als uitstotingsgrond.4 Ook schadelijk gedrag dat de reputatie of belangen van de vennootschap raakte, maar niet samenhing met aandeelhouderschap, viel buiten de boot.5 Hierachter lag de gedachte dat dergelijk “extern” wangedrag op andere manieren kon worden aangepakt – via een gewone aansprakelijkheidsclaim, een bestuursbesluit of enquêteprocedure, etc. – zodat de zware uitstotingsprocedure beperkt bleef tot interne aandeelhoudersconflicten.6
Deze restrictieve benadering maakte de uitstotingsprocedure tot een zeldzaam en ultimum remedium. Sinds de herziening van het BV-recht in 2012 is er slechts zeer spaarzaam gebruik van gemaakt.7 De weinige rechtszaken illustreerden bovendien de beperkingen. In de zaak Swisch Holding bleef bijvoorbeeld een 50/50-patstelling onoplosbaar: beide aandeelhouders waren ook bestuurder, maar verwijten over elkaars bestuurshandelingen telden niet mee voor uitstoting en de vordering werd afgewezen.8 Evenzo in Next Level Systems: twee gelijke aandeelhouders-directeuren lagen hopeloos overhoop, maar de rechter oordeelde dat het conflict “derhalve niet onder het toepassingsbereik van art. 2:336 BW” viel, omdat de kwestie vooral hun functioneren als bestuurder betrof. De impasse moest eerst maar “verplaatsen” naar de aandeelhoudersvergadering voordat een uitstotingsgrond kon ontstaan.9 Met andere woorden, pas als het bestuurlijk conflict zichtbaar werd in stemgedrag of besluiten als aandeelhouder, zou de wet ingrijpen – een omslachtige en voor de vennootschap schadelijke vertraging.10
2.2 De Wagevoe: een open poort voor vennootschapsbelang
De wetgever erkende dat deze strikte opzet tekort schoot. Waarom zou je moeten wachten tot een conflict escaleert “in aandeelhoudershoedanigheid” als de vennootschap nu al schade lijdt? De Wagevoe zet hier de botte bijl in het hoedanigheidsvereiste. Voortaan is de kernvraag bij uitstoting eenvoudigweg: schaadt het gedrag van de aandeelhouder het vennootschappelijk belang zodanig dat het onredelijk is hem aan boord te houden?.11
Gedragingen van een aandeelhouder in welke rol of context dan ook kunnen dus door de rechter worden meegewogen, mits ze relevant zijn voor de onderneming. De focus verschuift naar de impact op de vennootschap in haar geheel, weg van formalistische rolvastheid.
Concreet vervalt in art. 2:336 BW de eis dat het wangedrag in hoedanigheid van aandeelhouder moet zijn gepleegd. Daarmee wordt het toepassingsbereik van uitstoting aanzienlijk verbreed.12 Iedere gedraging van een aandeelhouder die het bedrijf ernstige schade toebrengt, kan nu aanleiding geven tot uitstoting – of die gedraging zich nu voordoet binnen of buiten de aandeelhoudersvergadering, als medebestuurder of puur extern.
De minister motiveerde dit met duidelijke voorbeelden. Een aandeelhouder die de vennootschap oneerlijk beconcurreert door klanten of kansen weg te kapen, kon tot nu toe niet via uitstoting worden aangepakt, hoe schadelijk ook.13 Onder de nieuwe wet kan zo’n concurrerende aandeelhouder wel degelijk worden gedwongen zijn belang te verkopen in het belang van de vennootschap.14 Evenzo de patstelling van twee 50%-aandeelhouders die allebei bestuurder zijn: als één van hen zich schuldig maakt aan bestuurlijk wangedrag dat de onderneming benadeelt, kan de ander nu naar de rechter stappen om uitstoting te vorderen zonder eerst via de AVA te moeten passeren. Het conflict hoeft niet langer “kunstmatig” verergerd te worden op aandeelhoudersniveau; de rechter kan direct ingrijpen als het gedrag van een aandeelhouder – in welke gedaante dan ook – de continuïteit of belangen van de BV zwaar onder druk zet.15
Naast deze inhoudelijke verruiming voert de Wagevoe ook procedurele verbeteringen door. Zo wordt de hele geschillenregeling (zowel uitstoting, uittreding als aanverwante procedures) voortaan behandeld als verzoekschriftprocedure bij de Ondernemingskamer in Amsterdam. Dat betekent één gespecialiseerde instantie en doorgaans slechts cassatieberoep nadien, wat de doorlooptijd verkort.16 Voorheen verliepen uitstoting en uittreding via dagvaarding bij de rechtbank, naast de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer, wat samenvoegen bemoeilijkte. Nu alles in één procedure kan, wordt het gemakkelijker om geschillen integraal op te lossen. Men kan in dezelfde zaak ook samenhangende vorderingen indieneniii, bijvoorbeeld een schadevergoeding of verbod gekoppeld aan het wangedrag van de aandeelhouder.17 Het resultaat is een efficiëntere, snellere beslechting van aandeelhoudersruzies, iets waar in het verleden veel kritiek op was.18
2.3 Scenario’s: van patstelling tot concurrentiestrijd
Ter illustratie bekijken we twee typische conflictgevallen en hoe de nieuwe regels uitpakken:
Scenario 1: Deadlock in een 50/50-BV
Beeld een onderneming in met twee gelijkwaardige aandeelhouders, ieder 50% in handen en beiden ook bestuurder. Aanvankelijk werken ze als tandem, maar gaandeweg ontstaat onenigheid over de koers. Eén van hen begint bestuursbesluiten te blokkeren, handelt mogelijk onverantwoord of communiceert niet meer. De ander zit muurvast: bij elke beslissing eindigt de stemming 50/50, een klassieke patstelling. Onder het oude regime was de optie uitstoting praktisch onbruikbaar in zo’n situatie. De dwarsliggende vennoot kon immers aanvoeren dat zijn gedragingen zagen op zijn bestuurstaken, niet op zijn rechten als aandeelhouder – en precies daarop strandde men in zaken als Next Level Systems.19 Het conflict moest eerst escaleren tot in de aandeelhoudersvergadering (bijvoorbeeld door formele besluiten tegen te werken) voordat de rechter überhaupt naar uitstoting kón kijken. In de tussentijd leed de vennootschap ernstige schade: strategieën liepen spaak, besluitvorming verlamde enzovoort.
Met de Wagevoe in de hand hoeft de benadeelde aandeelhouder nu niet langer met gebonden handen toe te zien. Bestuurlijk wangedrag of ander schadelijk handelen van zijn medeaandeelhouder kan rechtstreeks aan de rechter worden voorgelegd, ook al vond het plaats buiten de AVA. Laat in ons voorbeeld aandeelhouder A aantonen dat aandeelhouder B zich als bestuurder schuldig heeft gemaakt aan wanbeheer of het eigenbelang boven het vennootschapsbelang stelde – bijvoorbeeld door contracten te frustreren of zakelijke kansen te missen. A kan dan uitstoting van B vorderen op grond van art. 2:336a BW nieuw, omdat B’s gedrag de vennootschap “zodanig schaadt” dat samen verder gaan onredelijk is. De rechter zal dit toetsen en – indien de aantijgingen gegrond en ernstig zijn – B veroordelen zijn aandelen over te dragen. Hiermee kan A de impasse doorbreken en de onderneming weer perspectief bieden, eventueel door zelf (of een witte ridder) de aandelen van B over te nemen. Uiteraard zal de rechter de belangen afwegen; als beide kemphanen even schuldig zijn, ligt uitstoting minder voor de hand dan bijvoorbeeld ontbinding van de vennootschap, maar de mogelijkheid om één kant eruit te snijden biedt een krachtig wapen tegen verlammende 50/50-conflicten.20
Scenario 2: De concurrerende aandeelhouder
In dit scenario is er een minderheidsaandeelhouder C met, zeg, 20% van de aandelen in een BV. C heeft daarnaast een eigen bedrijf dat in dezelfde markt opereert. Aanvankelijk lijkt dat geen probleem, maar al snel merkt de BV dat C orders “doorsluist” naar zijn andere bedrijf. C treedt effectief op als concurrent van de vennootschap waarvan hij mede-eigenaar is – een schoolvoorbeeld van belangenverstrengeling. Onder het oude recht was dit een grijs gebied: C’s gedrag schaadt het vennootschapsbelang evident, maar hij doet dit buiten de rol van aandeelhouder. In de aandeelhoudersvergadering gedraagt C zich misschien keurig; zijn concurrentieactiviteiten vielen dus niet onder de uitstotingsgrond.21 De andere aandeelhouders stonden machteloos, behalve door een reguliere rechtszaak wegens onrechtmatige concurrentie – traag en onzeker – of door te proberen C’s stemrechten te beperken.
De Wagevoe maakt korte metten met die beschermde status van de “interne concurrent”. Gedrag als concurrent kan nu volwaardig als uitstotingsgrond worden aangevoerd. In ons voorbeeld kunnen de overige aandeelhouders (mits zij samen > 33% van de aandelen bezitteniv) naar de Ondernemingskamer stappen en betogen dat C door zijn concurrerende activiteiten het vennootschappelijk belang zodanig schaadt dat zijn aandeelhouderschap onhoudbaar is. Bijvoorbeeld: C kaapt omzet weg, zet relaties onder druk en heeft daardoor de groei van de BV gefrustreerd. Waar de rechter vroeger zou antwoorden “het spijt me, dit ligt buiten de aandeelhoudershoedanigheid”, zal hij nu de volledige context meewegen. Als de feiten kloppen, zal C gedwongen worden zijn aandelen te verkopen aan de overige aandeelhouders of de vennootschap. Zo’n aandeelhouder-concurrent wordt dus als het ware bij de poort van de BV tegengehouden – de poortwachter van de nieuwe regeling grijpt in ter bescherming van de gezamenlijke onderneming. Het resultaat is dat aandeelhouders niet zowel kunnen meeprofiteren én ondertussen de tent afbreken; doen ze dat toch, dan riskeren ze hun plek binnen de vennootschap te verliezen.22
3. Minderheidsaandeelhouders: sterker beschermd of juist kwetsbaarder?
De verruiming van de uitstotingsgrond roept vanzelf de vraag op wat dit betekent voor minderheidsaandeelhouders. Aan de ene kant lijkt het wapen vooral in handen van meerderheidspartijen te liggen: doorgaans zullen de grotere aandeelhouders initiatieven tot uitstoting nemen tegen kleinere aandeelhouders die dwarsliggen of schade berokkenen. Een minderheid (< 1/3e) kon sowieso nooit zelfstandig een uitstotingsprocedure starten – die drempel blijft ongewijzigd.23 In zoverre verandert er voor de rechtspositie van klassieke minderheden weinig: zij hadden en hebben primair het instrument van uittreding (art. 2:343 BW) om zichzelf te bevrijden als ze klem zitten, en dat instrument was al ruimer van opzet (daar gold het hoedanigheidsvereiste immers niet).24
Sterker nog, een benadeelde minderheid die eruit wil, profiteert indirect van Wagevoe: als de meerderheid zich misdraagt – of dat nu als aandeelhouder, bestuurder of anderszins is – dan kan die minderheid dat wangedrag aanvoeren om uittreding af te dwingen. Ook vóór Wagevoe kon dat al, maar de expliciete gelijkschakeling van criteria bevestigt dat ieder ernstig schadelijk gedrag telt.25 In zoverre is de positie van de benadeelde minderheid duidelijker geworden.
Aan de andere kant brengt de nieuwe uitstotingsgrond logischerwijs een potentieel risico mee voor minderheden die zich in de ogen van de meerderheid “misdragen”. Nu ook handelen buiten de AVA kan worden aangerekend, zouden meerderheidsaandeelhouders dit kunnen aangrijpen om van een lastige kleine aandeelhouder af te komen. Bijvoorbeeld: een kritische minderheid die publiekelijk haar beklag doet over het bestuur – schaadt die het vennootschapsbelang (reputatieschade)? Of een aandeelhouder die tevens belangrijk leverancier is en harde onderhandelingen voert over prijzen – is dat concurreren met de vennootschap? Dergelijke situaties zouden door een kwaadwillende meerderheid kunnen worden geframed als schadelijk gedrag om uitstoting te rechtvaardigen.
Toch zijn er belangrijke kanttekeningen. Ten eerste blijft de wettelijke maatstaf erg hoog: het moet gaan om gedragingen die zodanig schadelijk zijn dat continueren van het aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer kan. Een rechter zal niet snel oordelen dat kritisch spreken of een zakelijk meningsverschil voldoet aan deze drempel. De redelijkheidstoets – de juridische weegschaal – blijft in het hart van de regeling staan. De belangen van zowel de vennootschap als de uit te stoten aandeelhouder worden zorgvuldig gewogen. Zo zal de rechter meewegen of de meerderheidsaandeelhouder misschien andere motieven heeft (bijv. opportunistisch de aandelen goedkoop inlijven) en of minder ingrijpende oplossingen mogelijk waren. Daarnaast is uitstoting door een meerderheid niet iets wat men eenzijdig kan doordrukken: de gang naar de Ondernemingskamer vereist deugdelijke onderbouwing en werkt langs rechterlijke toetsing, wat misbruik afremt.26
Al met al kan worden betoogd dat Wagevoe streeft naar een evenwicht: de vennootschap beschermen tegen écht ondermijnende aandeelhouders, zonder minderheden rechteloos te maken. De juridische balans is verschoven, maar niet omgegooid – de checks and balances (drempel van 1/3e , rechterlijke belangenafweging, etc.) blijven functioneren als rem. Minderheidsaandeelhouders die te goeder trouw handelen en geen kwaad bloed zetten bij het bedrijf hoeven niet direct voor hun positie te vrezen. Tegelijk is de tijd voorbij dat een slimme aandeelhouder kon wegkomen met sabotage “buiten de vergadering” omdat de wet hem toch niet pakken kon. Die poort is nu dicht: wie het vennootschapsbelang willens en wetens schaadt, loopt eerder kans de deur gewezen te worden.
4.1 Prijs van de vrijheid: billijke prijs vs. moreel wangedrag
Een aspect dat in de discussie niet onvermeld mag blijven, is de prijsbepaling bij gedwongen aandelenoverdracht. Of een aandeelhouder nu uittreedt of wordt uitgestoten, uiteindelijk moet een rechter de waarde van zijn aandelen vaststellen aan de hand van (meestal) een deskundigenbericht.27 De wetgever verlangt dat dit een billijke prijs is – met andere woorden, de uittredende of uitgestoten aandeelhouder moet een redelijke vergoeding voor zijn aandelen krijgen, alsof hij vrijwillig zou verkopen.28 Dit principe kan wringen wanneer er sprake is van “moreel wangedrag”. Moet een aandeelhouder die de vennootschap heeft benadeeld, kunnen vertrekken tegen volle prijs? Is dat niet een vorm van bad leaver-bonus?
De huidige regeling maakt hierin een onderscheid tussen uittreding en uitstoting. Bij uittreding (waarbij doorgaans een minderheid de meerderheid uitkoopt) biedt art. 2:343 lid 4 BW de mogelijkheid van een billijke verhoging van de koopprijs voor de uittredende aandeelhouder. Dit komt erop neer dat de rechter een opslag op de waarde kan geven als aannemelijk is dat gedragingen van de wederpartij (vaak de meerderheidsaandeelhouder) de waarde van de aandelen negatief hebben beïnvloed. Denk aan een situatie waarin de meerderheid moedwillig de winst uitkeerde aan zichzelf via hoge salarissen, of een verwatering door een aandelenuitgifte heeft veroorzaakt. Die waardedaling wordt dan gecorrigeerd, zodat de vertrekkende minderheid niet dubbel de dupe is van het wangedrag van de ander.29
Bij uitstoting daarentegen ontbreekt een expliciete bepaling voor een “billijke verlaging” van de prijs ten laste van de uit te stoten aandeelhouder. De uitkoper (meestal de meerderheid) kan niet eisen dat de prijs lager wordt vastgesteld enkel omdat de uit te stoten partij zich misdragen heeft.30 In feite heeft de wet bewust gekozen voor neutraliteit in de prijsbepaling bij uitstoting: de slechte aandeelhouder krijgt in beginsel de normale waarde voor zijn pakket, ongeacht zijn wandaden. Dit stuit soms op onbegrip – waarom zou iemand die de vennootschap schade toebracht, nog beloond worden met een mooie prijs? –, naar mijn inziens zit er een logische verklaring achter. Ten eerste is de waardering vaak automatisch al lager áls de vennootschap schade heeft geleden; de aandelen van een bijna kapot gemaakt bedrijf zijn nu eenmaal minder waard. Ten tweede wil men voorkomen dat de uitstotende partij misbruik gaat maken door iemands gedrag extra zwart te maken om korting te krijgen. De procedure moet het conflict oplossen, niet veranderen in een uitputtend en omslachtig traject. Bovendien staan andere wegen open om compensatie te halen: de wetgever heeft voorzien in samenhangende vorderingen.
4.2 Bundeling van vorderingen: één procedure, volledige afwikkeling
Op grond van artikel 2:336 lid 5 BW (nieuw) kunnen in de uitstotingsprocedure ook samenhangende vorderingen worden ingesteld. Of een vordering als zodanig kan worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval, maar in het algemeen geldt dat vorderingen die voortvloeien uit hetzelfde onderliggende conflict tussen partijen dat aanleiding geeft tot de uitstotingsprocedure, in aanmerking komen.31
Denk daarbij aan een vordering tot schadevergoeding: indien de aandeelhouder die men wenst uit te stoten aantoonbaar schade heeft veroorzaakt – bijvoorbeeld door concurrerende activiteiten, wanbeleid of contractbreuk – kan de eisende partij in dezelfde procedure vergoeding vorderen voor gederfde winst, gemiste zakelijke kansen of waardevermindering van de vennootschap. Daarnaast kan de rechter, indien relevant, in één en dezelfde beschikking ook verboden opleggen of nakoming van contractuele verplichtingen gelasten. Deze bundeling van vorderingen verhoogt de efficiëntie van geschillenbeslechting en voorkomt dat partijen voor gerelateerde claims aparte procedures moeten starten.32
In de praktijk kan dit ertoe leiden dat de “boosdoener” financieel wordt afgestraft, zij het indirect: hij krijgt wel de billijke prijs voor zijn aandelen, maar moet vervolgens bijvoorbeeld een forse schadevergoeding aan de vennootschap betalen – per saldo ontvangt hij dan minder. Een lucratieve exit blijft daarmee uit.
Toch blijft het een spannend punt in de doctrine. Sommige auteurs zouden liever zien dat de prijsbepaling rechtstreeks het gedrag weerspiegelt – “slecht gedrag, slechte prijs” – om moreel risico te beperken.33 Andere stemmen benadrukken echter dat juridisch gezien een aandeel in beginsel slechts zijn economische waarde vertegenwoordigt, en dat gedragingen van aandeelhouders niet via een “strafkorting” in de waardering moeten worden verrekend, maar (indien relevant) via een afzonderlijke schadevergoedingsvordering moeten worden afgewikkeld.34 De discussie over de prijsbepaling raakt aan een diepere vraag: is de geschillenregeling er puur voor een eerlijke ontvlechting – een nette exit– of mag zij ook corrigerend optreden richting de aandeelhouder die het bont heeft gemaakt? In mijn ogen kiest de wetgever voor een tussenweg. De waardering van aandelen blijft in principe neutraal: wie vertrekt, krijgt wat zijn belang economisch waard is, niet meer en niet minder. Tegelijk biedt het juridische gereedschap rond die waardering wél ruimte om onrecht recht te zetten. Zo kan een uittredende minderheid een ‘billijke verhoging’ van de prijs krijgen als de meerderheid haar aandeel bewust heeft uitgehold, en kunnen bij uitstoting schadevergoedingen worden gevorderd tegen degene die het vennootschapsbelang heeft geschaad. De prijs zelf blijft dus fair, maar het omliggende instrumentarium zorgt ervoor dat verkeerd gedrag niet zonder consequenties blijft. Daarmee wordt het spanningsveld tussen rechtvaardigheid en waarderingszuiverheid op een werkbare manier overbrugd.
5. Conclusie: de koers tussen vennootschappelijk belang en aandeelhoudersrechten
De invoering van de Wagevoe markeert een belangrijke koerswijziging in het Nederlandse ondernemingsrecht. De juridische weegschaal is subtiel gekanteld ten gunste van het vennootschappelijk belang: gedragingen van aandeelhouders, ongeacht de context, kunnen nu tot ingrijpen leiden als de onderneming daardoor wordt geschaad. Dit was hard nodig om te voorkomen dat destructief gedrag onbestraft bleef alleen omdat het buiten de aandeelhoudersvergadering plaatsvond. In die zin zorgt de nieuwe regeling voor een betere balans. De vennootschap – en daarmee indirect alle stakeholders, inclusief andere aandeelhouders en werknemers – heeft nu meer bescherming tegen individuen die de gezamenlijke onderneming ondermijnen. Lastige patstellingen kunnen worden doorbroken en oneerlijke concurrentie van binnenuit kan worden gestopt. De ervaringen uit het verleden, waarin procedures als uitstoting nauwelijks van de grond kwamen, duiden erop dat dit geen overbodige luxe was.35
Tegelijk is behoedzaamheid gepast. De verruimde uitstotingsgrond is een scherp zwaard dat met mate moet worden gehanteerd. De balans tussen macht en tegenmacht in vennootschappen blijft kwetsbaar en vraagt om behoedzaamheid. Waar voorheen wellicht té veel bescherming werd geboden aan de dwarsliggende aandeelhouder, zou men kunnen aanvoeren dat de slinger niet te ver naar de andere kant moet doorslaan. Een meerderheidsaandeelhouder heeft – zeker in kleinere BV’s – al veel invloed; het ultieme middel van uitstoting om een minderheid uit te kopen kan die invloed verder vergroten. Het is de taak van de Ondernemingskamer om hier als scheidsrechter streng op te blijven letten. Gelukkig geeft de wet zelf daarvoor handvatten mee: de strenge criteria (“zodanige schade dat niet geduld kan worden”) en de belangenafweging vormen een filter dat lichtvaardig gebruik moet uitsluiten. Ook de waarborg dat de uitgekochte aandeelhouder een billijke prijs krijgt, werkt naar mijn inziens misbruik tegen – de prikkel om iemand te willen “lozen” is logischerwijs kleiner als daar een marktconforme betaling tegenover staat.
Per saldo lijkt de wetgever met de Wagevoe de juiste koers te hebben gekozen. De vennootschap als geheel vaart er wel bij dat escalaties sneller en doeltreffender opgelost kunnen worden, zonder onnodig omwegen via aandeelhoudershoedanigheid. Minderheidsaandeelhouders behouden hun rechten, en in sommige gevallen is hun positie zelfs verbeterd (duidelijkere grondslagen voor uittreding, mogelijkheid om wangedrag van de meerderheid breder te adresseren). De keerzijde – en het blijft zaak dit te monitoren – is dat de drempel voor gedwongen afscheid in theorie lager is. Rechtspolitiek gezien vertrouwt de wetgever erop dat de rechter dit instrument proportioneel toepast, en dat de voordelen (een gezondere dynamiek binnen de BV, minder gegijzelde bedrijven) opwegen tegen de potentiële nadelen (mogelijk iets minder zekerheid voor individuele aandeelhouders dat zij nooit ongewild worden uitgekocht).
De eerste ervaringen onder de nieuwe Wagevoe zullen in 2025 en de jaren daarna moeten uitwijzen hoe deze balans zich houdt. Zullen we een toename zien van uitstotingszaken nu de grond verruimd is, en zo ja, hoe scherp zal de Ondernemingskamer de criteria invullen? Wordt het vennootschappelijk belang nu écht beter gediend, of ontdekken creatieve geesten nieuwe achterdeurtjes om elkaar te dwarsbomen? Hoe ver kun je gaan in het stroomlijnen van geschillenbeslechting zonder dat de waarborgen tegen machtsmisbruik door de meerderheid verloren gaan? Vooralsnog lijkt de poortwachter die de wetgever bij de ingang van de BV heeft gezet, goed uitgerust: hij heeft breder zicht gekregen op wat er buiten de deur gebeurt, maar draagt nog altijd de balans in de hand om rechtvaardig te oordelen.
Literatuurlijst
i “In deze bijdrage fungeert de metafoor ‘poortwachter’ zowel voor de wetgever – die bepaalt welke gedragingen als uitstotingsgrond gelden – als voor de rechter, die in het concrete geval beslist of een aandeelhouder moet worden geweerd. Anders dan een traditionele poortwachter bepaalt deze niet wie er binnenkomt, maar wie – ter bescherming van het vennootschapsbelang – moet worden uitgezet.”
ii Afkorting voor Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure.
iii Komt aan bod bij paragraaf 4.2.
iv Art. 2:336 BW.
1 S.L. Haanschoten, Bescherming van minderheidsaandeelhouders: Over redelijkheid en billijkheid en uittreding, proefschrift, Erasmus Universiteit Rotterdam, Deventer: Kluwer, 2025, par. 2.
2 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 2.1.
3 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 3.3.
4 S.W. Holterman, ‘De wijzigingen in de geschillenregeling: met de Wagevoe naar een effectieve en efficiënte geschilbeslechting’, Bb 2024/39, Wolters Kluwer, par. 3.
5 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 2.1 t/m 3.3.
6 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 3.3.
7 S.L. Haanschoten, Bescherming van minderheidsaandeelhouders: Over redelijkheid en billijkheid en uittreding, proefschrift, Erasmus Universiteit Rotterdam, Deventer: Kluwer, 2025, par. 10.2.1.
8 Rb. Leeuwarden 30 juni 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BN0523 (Swisch Holding B.V./X), r.o. 5.4.
9 Rb. Rotterdam (vzr.) 16 januari 2013, JOR 2013/98 (Next Level Systems), r.o. 4.3.2.
10 BarentsKranz, ‘Aandeelhoudersgeschillen onder de Wagevoe’, 12-10-2024, beschikbaar op https://www.barentskrans.nl/publicatie-blogs/aandeelhoudersgeschillen-onder-de-wagevoe/#:~:text=Onder%20de%20Wagevoe%20wordt%20dit,andere%20hoedanigheid%20mogen%20worden%20meegewogen.
11 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 3.3.
12 Stibbe, ‘Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure’, 01-02-2024, beschikbaar op https://www.stibbe.com/nl/publications-and-insights/wet-aanpassing-geschillenregeling-en-verduidelijking.
13 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 3.3.
14 Toelichting wetsvoorstel aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure (Wagevoe 2019), p. 7–8.
15 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 2.2 t/m 3.3.
16 Huijzer, ‘Ruzie tussen aandeelhouders – de Wagevoe’, 31-01-2025, beschikbaar op https://www.huijzer-advocaten.nl/blog/dewagevoe/#:~:text=Met%20de%20geschillenregeling%20kunnen%20ruzies,uit%20de%20vennootschap%20te%20treden.
17 AMS advocaten, ‘Effectieve geschilbeslechting van aandeelhoudersgeschillen met de vernieuwde geschillenregeling (Wagevoe) per 1 januari 2025’, 30-12-2024, beschikbaar op https://www.amsadvocaten.nl/blog/ondernemingsrecht/effectieve-geschilbeslechting-van-aandeelhoudersgeschillen-met-de-vernieuwde-geschillenregeling-wagevoe-per-1-januari-2025/.
18 S.W. Holterman, ‘De wijzigingen in de geschillenregeling: met de Wagevoe naar een effectieve en efficiënte geschilbeslechting’, Bb 2024/39, Wolters Kluwer, par. 5.
19 Rb. Rotterdam (vzr.) 16 januari 2013, JOR 2013/98 (Next Level Systems).
20 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 3.3.
21 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 2.1 & 2.2.
22 M. Mussche, ‘De verborgen schatten van Wagevoe’, MvO 2025, nr. 1 & 2, par. 4.
23 Huijzer, ‘Ruzie tussen aandeelhouders – de Wagevoe’, 31-01-2025, beschikbaar op https://www.amsadvocaten.nl/blog/ondernemingsrecht/effectieve-geschilbeslechting-van-aandeelhoudersgeschillen-met-de-vernieuwde-geschillenregeling-wagevoe-per-1-januari-2025/.
24 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 2.1 & 3.3.
25 Kamerstukken II 2006/07,31 058, p. 108.
26 Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr. 3, par 2.1 & 3.3.
27 M. Mussche, ‘De verborgen schatten van Wagevoe’, MvO 2025, nr. 1 & 2, par. 7.
28 S.L. Haanschoten, Bescherming van minderheidsaandeelhouders: Over redelijkheid en billijkheid en uittreding, proefschrift, Erasmus Universiteit Rotterdam, Deventer: Kluwer, par. 11.3.5.1.
29 Hof Amsterdam (OK) 18 december 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4684 (Xeikon), r.o. 2.19–2.22 en 2.25–2.27, JOR 2019/105, m.nt M. Duynstee.
30 Hof Amsterdam (OK) 6 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2245 (Gijsbers Digneffe Beheer), r.o. 2.4.
31 Hof Amsterdam (OK) 15 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3422 (Duobizz), r.o. 3.5.
32 S.L. Haanschoten, Bescherming van minderheidsaandeelhouders: Over redelijkheid en billijkheid en uittreding, proefschrift, Erasmus Universiteit Rotterdam, Deventer: Kluwer, 2025, par. 11.3.2.3.
33 G.C. Makkink, ‘De kortste weg naar een vennootschappelijk scheidingsrecht’, par. 2.4.
34 M.J. Ubbens, ‘De uitstoting van een aandeelhouder op grond van artikel 2:336 BW; nieuwe jurisprudentie’, V&O 2010, nr. 12, p. 228.
35 S.L. Haanschoten, Bescherming van minderheidsaandeelhouders: Over redelijkheid en billijkheid en uittreding, proefschrift, Erasmus Universiteit Rotterdam, Deventer: Kluwer, 2025, par. 11.2.3.